West-Brabant. Een nevelige novemberdag. Langs lege en afgeschreven fabrieken wandel ik over een verlaten Blokweg. Zelfs een Zevenberger heeft hier niets te zoeken. Als de laatste mens op aarde vervolg ik mijn weg over de Achterdijk. Uitgestorven. Een geel bord waarschuwt voor gladheid door modder. Een gewaarschuwd mens telt voor twee. Maar dat gaat niet op voor Zevenbergen. Want wie is nummer twee? Na ruim een uur wandelen ontwaar ik pas op de Molenweg een eerste teken van mensenleven. Een auto met Belgisch kenteken. Vlaanderen is niet ver. Zevenhonderd jaar geleden stookten de Vlamingen turf uit Zevenbergen. Ik wandel verder door de polders rondom Zevenbergen. Links en rechts akkervelden en weilanden. Gedachtenloos hoor ik het water in mijn rugzak klotsen. Wind en mens zijn verder weg dan Vlaanderen. Aan de Pootweg komt maar geen einde. Ook hier waarschuwen borden voor modder.
Om de afstand te verkleinen tel ik de kale bomen aan het eind van de weg. Op afstand tel ik 32 exemplaren. Het zijn er uiteindelijk 29. Na de Zuiddijk begint het echte werk. De drie kilometer lange Markdijk. Ieder nadeel heeft zijn voordeel. Want door de stilte hoor en zie ik een sperwer boven de schaarse bebossingen langs de dijk. Het volgende teken van leven. Op de Generaal Allenweg keer ik bij de fundamenten van een nieuwbouwwijk na drie uur weer terug in de bewoonde wereld. In het 160 jaar oude stationsgebouw van Zevenbergen drink ik niet één maar twee cappuccinos bij “Happy” Dees en Bart. De nevel lost maar niet op in Zevenbergen. Maar waarom zou het eigenlijk?
Categorieën:Stad en land